Ze stond al een tijd op het perron uit te kijken naar de trein. ‘Bestemming onbekend’ stond er op het bordje. Maar ze wist dat dat niks zei. Wie wist er nu precies waar hij heen ging? Niemand toch?
Toen de trein stopte zag ze een uitgestoken hand met daarboven een gezicht; lachend, uitnodigend. “kom maar” zei hij. Hij had een prettige stem en ze dacht dat hij de liefde was. Dus stapte ze in. Ze was altijd al impulsief geweest wanneer het om de liefde ging.
Ze gingen zitten en keken naar buiten. Maar ze zag niet veel want de ruit was erg vies. “Weet jij waar we heen gaan?” vroeg ze haar metgezel? “Geen idee, maakt t uit?” antwoordde hij. “Ik denk t niet” zei ze en probeerde te ontspannen. Gek, dat dat toch niet wilde lukken. Er was iets met de sfeer. Het beviel haar niet.
Ze keek om zich heen naar de andere mensen. Iedereen staarde wat voor zich uit. Sommigen straalden zelfs onzekerheid of een soort verslagenheid uit. Mismoedig was ook een woord, voor wat op de gezichten stond te lezen.
“Het maakt me niet uit waar we heen gaan, maar ik wil toch weten wie er achter het stuur zit”, zei ze tot zichzelf en stond op. Ze liep naar de voorkant van de trein en gluurde om de hoek waar de machinist hoorde te zitten. Er zat niemand achter het stuur. De trein leek uit zichzelf voort te denderen. “Nu word ik bang”, dacht ze en ging snel terug.
Haar vriend zat nog op de plaats, waar ze hem had achter gelaten. “Er is geen machinist” vertelde ze opgelaten. “Nou en? “ reageerde hij laconiek “spannend toch..”
“Nou nee”, zei zij. “Volgens mij hoort een machinist erbij. Ik hoef niet te weten waar ik heen ga. Maar ik wil wel op iemand kunnen vertrouwen…” Haar partner haalde zijn schouders op. Hij deelde haar mening niet.
“Waarom trok je mij juist deze trein in? “ vroeg ze. “Je zag er lief uit en ik dacht dat je mij gelukkig kon maken”. “Oh..”zei ze; “en ik dan?” “Jij redt je wel” was het enige wat hij zei en verdween bij spoorslag.
Ze staarde naar de lege plek tegenover haar en mopperde op zichzelf: “ik wist het, hij is niet echt. Het is weer niet echt en dit is de verkeerde trein. Hierin kom Nergens!” Ze stond in paniek op en rende door het gangpad. De mensen keken niet naar haar. Ze zaten vast in hun eigen gedachten over hun onbekende bestemming. Ze struikelde over een rugtas en viel. Dat deed pijn, maar toch stond ze snel op. Om te zoeken. Net zolang te zoeken tot ze vond wat ze zocht; de noodrem. Ze sprong en greep in één vloeiende beweging de handgreep en trok, terwijl haar hart het uitriep: “Laat me eruit!” De remmen piepten en riepen terug: “Ga dan mens!”
Ze sprong uit de trein en lag even versuft langs het spoor. Haar hart was gebroken, alweer. Een zachte stem van binnen zei dat dat wel weer te lijmen viel. Al wist ze dat het er dan uit zou zien als een mozaïek. “Geeft niet” zei de zachte stem “een mozaïek is ook mooi. Zolang je je hart maar niet afsluit.”
Ze liep naar een ander station en besloot pas weer in te stappen in een trein met Machinist en met een liefde die het belang daarvan zou erkennen. En die er ook voor haar wilde zijn.
Samen zouden ze naar buiten kijken door een helder venster. Ze kon wachten.
Op een dag toen ze het niet meer verwachtte kwam die trein en daar gingen ze dan; samen. De bestemming was onbekend. Maar de leiding lag in goede handen.