De hemellampen staan te stralen
met vele malen kilowatt
en doen hun schijnsel nederdalen
op vunzig neergeworpen blad.
De woudcoulissen openen de armen
om jou te koesteren en te warmen
ten teken van wie-doet-je-wat.
Och mocht ik hier maar uren toeven
tussen de hind’ en hertenhoeven,
de kreten van de Vlaamse gaai,
ver van de onmin en ’t tetterend lawaai.