Er loopt een rood poesje bij ons door de wijk. Nee, het is niet Bube. Dat is ook een rode kater maar hij heeft slechts één oog. Dit poesje heeft gelukkig allebei haar ogen nog maar wat is het een schichtig beestje. Zodra ik haar nader stuift ze ervandoor, alsof ik haar wat wil aandoen. En omdat ze bij niemand lijkt te horen verzin ik een verhaal.
Ze is vast mishandeld, denk ik èn eruit geschopt. Die laatste gedachte wordt versterkt door het feit dat ze niet bepaald dik is. Krijgt ze wel te eten? Heeft ze wel een thuis? Voor ik veel verder kan denken over het arme dier roept mijn man. Wat blijkt? Er is op ons gazon gepoept en dat is niet de eerste keer. Iedere keer wordt ons gazon ontsierd door grote drollen. Zo vies!
Omdat we de dader willen betrappen, heeft mijn man een camera geïnstalleerd. Hij heeft eraan geknutseld zodat de camera aangaat wanneer er iets of iemand voorbij loopt. Om ook s ’nachts beelden te kunnen vangen, zit er een nachtzichtfunctie op. Niet alleen dieren worden gefilmd. Ook ik, wanneer ik erlangs loop, op blote pootjes nog wel.
Ons gazon is namelijk de enige plek waar ik überhaupt op blote voeten lopen kan. Elke andere ondergrond is te hard gebleken voor de doorgezakte staat van mijn onderdanen. En die oefen ik dus hier. Ook daarom willen wij van die drollen af. Want wie wil er nu een vies oefenmatje?
We verdenken de hond van de buurman, Felix. Maar de buurman is veel te netjes om zijn hond er maar op los te laten lopen. Zal de camera voor helderheid zorgen? Het ding filmt inderdaad van alles maar geen poeperd. Erg goed is dat zogenaamde ‘nachtzicht’ trouwens ook niet. We tasten vooralsnog in het duister. Ik zou er bijna het arme poesje door vergeten. Maar die heeft een nieuwe verstopplek ontdekt…
‘Weet je wie er achter onze zonnepanelen zit?’ vraagt mijn man op een dag. ‘Nee’ zeg ik en wacht af. ‘Nou, dat rode poesje waar jij het laatst over had’. Ik ga kijken en ja hoor, daar zit ze. Ze wil al op de vlucht slaan maar ik hou mooi afstand en dat werkt. Het eten dat ik voorzet wordt met geblaas ontvangen maar vervolgens wel genuttigd. ‘Hoe heet jij eigenlijk?’ vraag ik. Daar komt geen antwoord op en dus verzin ik opnieuw.
Hoewel Lucy in de buurt komt, vind ik Didi beter bij haar passen. Helaas brengt de naamgeverij ons niet nader tot elkander. We hebben het soort contact, zoals je dat met de mevrouw van de kantine hebt. Het eten is okay maar je proeft de afstand. Ondertussen heb ik gelezen dat ik -door te voeren- de verantwoording voor het beestje overneem. Wil ik dat wel? Misschien toch eens het asiel bellen…
Terwijl ik mijn opties in gedachten afloop, komt mijn man binnen. ‘Ik weet wie er op ons gazon kakt’ zegt hij op opgewonden toon. ‘Het is Didi!’ Ik kan het niet geloven. De drollen zijn veel te groot… Bovendien poepen poezen toch niet als een hond op het gras?
Maar de camerabeelden zijn overtuigend. Vol verwondering kijk ik naar de beelden van dat arme, thuisloze poesje dat hondsbrutaal haar boodschap achterlaat.
Een grote boodschap van stank voor dank.