Amfitheaters, geschoren gras,
Warhoofdige vlinders, te kris en te kras.
Trillende sprieten, een koele wind,
Dansende muggen met spelend kind.
Luidende klokken, uiterst devoot,
Schrille sirenes, mensen in nood.
Loodzware bomen, getuigen van God,
Stralende zon, energiebron, ons lot.
Bloeiende bloemen, van stuifmeel verlost,
daar komt de koolwit voorbij gerost.
Lezende dames, de armen ontbloot,
maar hoe ik ook kijk, geen man in de goot
Schuivende wolken, een mier op mijn blad,
een man en een kind, samen op pad.
Twee meisjes met moeder, gezellig tesaam,
een libelle snort langs, mijn bril als het raam.
Ineens zit hij zomaar, plots op mijn broek:
Jeetje, mineetje, das andere koek.
Zijn oogjes rood, zijn vleugeltjes teer,
maar zoals gekomen, zo vliegt hij ook weer.
Tot slot nog een vogel, klapwiekend in vlucht,
geruisloos bewegend, geen enkel gerucht.
Waar gaat hij heen, waar komt hij vandaan?
Dat gaat ons gewoonweg geen sikkepit aan.
De vrede kan duren, nooit lang genoeg,
neer met de wapens, de hand aan de ploeg.
Maaien dat gras, geen soldaat wordt geveld,
samen genieten, dat kost haast geen geld.
De natuur in een gedicht, belicht.
Prachtig!
Ja, mooi maar wel met een raadsel:
Welk beest heeft toch ogen in de kleur rood?
Het vliegt en belandt dan plots op je schoot?
Hoi Margriet. Jij maakt er een mooi raadsel van – leuk!