struin ik door de bossen.
Met een teder pinkgebaar
voortgeleid door ene Haar,
die mij is gegeven om te overleven.
Engelin der schutse
met een pronte mutse.
Zachte koelten strelen mij
door de haren van opzij.
Langs de wangen
weten zij mijn geest te vangen.
Berken ritslen voor mijn oog
en de vogels van omhoog
kirren, fluiten, koeren, snerpen
om mijn held’re geest te scherpen.
Welk een vredig paradijs,
kostbaarder dan ambergrijs.
In het verste ver verschiet
lokt het avontuur en biedt
energie om door te gaan
op de lange levensbaan.